Coks Feenstra is ontwikkelingspsychologe en heeft zich gespecialiseerd in de specifieke aspecten van de ontwikkeling van meerlingen. Ze schreef onder andere “Het Grote Tweelingenboek”. Coks Feenstra is adviseur van de NVOM.
Het opvoeden van een tweeling in de leeftijd 4 tot 12 jaar brengt specifieke vragen met zich mee. Vriendschappen worden al dan niet gedeeld, samen of apart naar school blijft een terugkerende vraag. Competitie, ruzie en onderlinge afhankelijkheid maken de opvoeding op z’n minst uitdagend. Coks Feenstra, ontwikkelingspsychologe, adviseert meerlingouders over opvoedvraagstukken.
1. Opvoeden tweeling 4 tot 12 jaar
Op deze leeftijd krijgen kinderen steeds meer belangstelling voor de wereld die hen omringt dan voor die van de fantasie. Ze zijn nieuwsgierig en willen leren en weten. Ze hebben belangstelling voor de natuur en ze zijn makkelijk ergens enthousiast voor te krijgen.
Vriendschappen worden belangrijk voor hen en ze willen graag bij een groepje horen. Rond het negende jaar ontstaat er een tweedeling: jongens spelen liever met jongens en meisjes met meisjes. Het is belangrijk dat tweelingen niet uitsluitend met elkaar optrekken, maar ook relaties aangaan met andere kinderen. Ze leren van nieuwe contacten en van situaties die anders zijn dan ze gewend zijn.
In deze jaren worden ze onafhankelijker: ze helpen in huis, ruimen hun kamer op, doen een boodschap, spelen buiten en dat alles (bijna) zonder toezicht van volwassenen.
In het algemeen vinden ze het nog steeds heerlijk een tweelingbroer of -zus te hebben met wie ze goed overweg kunnen en die hun steun en toeverlaat is in de contacten buiten de familiekring.
2. School
Ook nu doet zich de vraag voor hen op school in aparte klassen te zetten of niet. Sommige ouderparen vragen zich dit al af voordat ze 4 jaar zijn en op de basisschool gaan beginnen. Anderen worden zich ervan bewust als er problemen rijzen wanneer de tweeling samen in één klas zit. Lees hier verder over samen of apart naar school.
Als algemene regel kun je aannemen dat de ouders van tweelingen, meer dan andere ouders, méér aandacht moeten besteden aan de vorderingen van hun kroost en aan hun relatie met de leraren en klasgenoten. Daarvoor is het gewenst nauw contact te houden met de leerkracht en op school te gaan praten als zich problemen voordoen, of het nou over één van hen gaat of over beiden.
Houd er rekening mee dat leerkrachten geen tweelingspecialisten zijn en dat hun ervaring in dat opzicht meestal beperkt is. Daarom is een actieve samenwerking van ouders en school waarin ervaringen en suggesties worden uitgewisseld van grote waarde.
3. Competitie
Het is volstrekt logisch dat kinderen die tegelijk geboren zijn, zich onderling vergelijken. Als de ene wel kan zwemmen en de andere nog niet, kan dat jaloerse gevoelens opwekken. Ook kinderen van verschillende leeftijden binnen een gezin vergelijken zich met elkaar, maar hun competitiegevoel is minder omdat een verschil altijd te verklaren is door het verschil in leeftijd, wat het voor de jongste acceptabel maakt: “Ja, maar jij bent ook ouder!” Helaas echter kunnen tweelingen zich niet met dit excuus troosten, hoewel sommigen dat gek genoeg tóch doen: “Jij hebt gewonnen omdat jij het eerste bent geboren!” Je kunt wel zeggen dat er tussen tweelingen veel competitie bestaat louter en alleen doordat ze tegelijk zijn geboren.
Bovendien spelen geslacht en leeftijd van het kind en de genen een invloedrijke rol, waardoor de één er meer of minder mee behept is dan de ander. Het is bekend dat jongetjes, met hun hogere gehalte aan het agressiviteitshormoon testosteron, zich meestal meer moeten bewijzen dan meisjes. Op sommige leeftijden is het testosteronniveau hoger dan gemiddeld en daardoor ook de competitiedrift groter. Tussen de 4 en 6 jaar bijvoorbeeld is er een verhoging, dan neemt het gedurende enkele jaren af om weer tot hoog niveau te stijgen in de puberteit. Het is dus echt niet raar dat je zonen van 6 zich nog steeds bij elke aanleiding met elkaar moeten meten! Dit gedrag zwakt dus geleidelijk aan af in de jaren daarna.
Maar niet alles heeft te maken met biologische factoren. De opvoeding kan deze eigenschap versterken of doen verminderen. Ik heb hier weer enkele adviezen voor je:
- Vergelijk hun kwaliteiten nooit met elkaar. En als zij dat zelf doen – “ik ken lekker de tafel van 1 en jij niet!”- laat ze dan zien dat iedereen zijn kwaliteiten heeft en dat iedereen in zijn eigen tempo leert. Als de één het op school beter doet dan de ander, leg ze dan uit dat je ook op veel andere gebieden dan de intellectuele mooie prestaties kunt leveren, zoals met handvaardigheid, muziek en andere creatieve bezigheden of wat betreft het aangaan van vriendschappen.
- Streef er niet naar ze geheel gelijk op te voeden. Die pogingen móeten wel stranden en je leert ze er ook nog mee dat ze alles onderling gaan afmeten. Het is veel wijzer als je ze ieder geeft waar ze behoefte aan hebben, wat ook inhoudt dat de een wel eens een “gelukje” heeft en de andere niet. Zij zullen dat uiteindelijk heel goed accepteren.
- Om de competitie te verminderen kun je dagen instellen waarop er één met alles voorrang heeft: bij het douchen, de tv aanzetten, een verhaaltje kiezen, mamma helpen, pappa een kus geven enzovoort.
- Onderzoek wijst uit dat zulke gevoelens hardnekkig blijven bestaan als ouders ze niet toestaan aan hun kinderen (“Wees nou niet zo jaloers zeg, hij is je broertje!”). Ze blijven van binnen in de kinderen opgesloten. Het is juist goed als ze geuit worden. Moedig hen aan erover te praten. De lucht wordt gezuiverd als een jongen tegen zijn broertje kan zeggen dat hij het rot vindt dat hij betere cijfers haalt en dat hij zich dan slecht voelt. Achter deze gevoelens gaan vaak een slecht zelfbeeld en gebrek aan zelfvertrouwen schuil. Lees hen kinderboekjes voor die hierover gaan.
- Leer hen een team te vormen waarbij de één de ander kan ondersteunen in zijn zwakkere kanten. Nummer één kan nummer twee leren tekenen terwijl twee de eerste helpt met zijn sommen. Het is echter niet goed als steeds dezelfde de helper is; hij wordt dan al snel ‘de wijste’ van de twee, een patroon dat jaren lang door kan spelen. In dit geval is het beter als één van de ouders de helpende hand biedt.
- Zie competitiedrang als een positieve eigenschap. Het strijdbare kind is meestal energiek en begiftigd met de drang tot leiderschap. Geef hem ook eens de gelegenheid zich op een gezonde manier met anderen te meten: organiseer een wedstrijd of een concours. Ook de leerkracht moet hem uitdagen en de lat hoog leggen. Als ze beiden in dezelfde mate competitief zijn, wat vooral bij eeneiigen nogal eens voorkomt, moet je ze leren niet tégen elkaar, maar mét elkaar te strijden, in concoursen e.d. Er zijn heel wat tweeling-sporthelden die het samen ver hebben geschopt. Denk maar eens aan de voetballers De Boer en de tennissers Bryan.
- Als de onderlinge competitiedrang te sterk is en ontaardt in discussies en ruzies, zet ze dan in afzonderlijke klassen. Meestal is dat voor allebei een opluchting en verbetert de sfeer zowel thuis als op school in aanzienlijke mate!
Alle kinderen binnen een gezin strijden om de aandacht van de ouders en dat is bij meerlingen natuurlijk niet anders. Dat blijkt ook uit het volgende praktijkverhaal.
Joan heeft hulp nodig bij zijn schoolwerk, maar zijn tweelingbroer Matthi niet. Ik besteed dus dagelijks tamelijk veel tijd aan Joan terwijl Matthi in dezelfde kamer rustig aan het spelen is. De laatste tijd begint hij zich vervelend te gedragen en is gauw boos. Op een gegeven moment vroeg ik hem wat er aan de hand was. Hij snikte: “Jij houdt meer van Joan dan van mij. Je bent altijd met hém bezig!” Het verbaasde me, ik dacht dat hij wel begrepen had waarom dat zo was. Vanaf die dag lees ik elke avond met hem alleen en houdt Joan zichzelf bezig. De balans is weer hersteld!
Ook hier blijkt weer dat het altijd positief is om met elk kind individuele tijd door te brengen. Dat is niet altijd makkelijk te organiseren, maar het is zeker de moeite waard. Het vermindert hun onderlinge jaloezie!
4. Ruzies
Nog steeds maken ze ruzie en vechten ze onderling, net name vanwege hun territorium en bezittingen. Het komt ook doordat ze zoveel tijd samen doorbrengen waardoor begrijpelijkerwijs irritaties ontstaan. Aan de ene kant hebben ze elkaar nodig en zoeken ze elkaar op maar te directe nabijheid is soms weer te veel.
Nora: “Mijn tweeling vecht veel. Dan zeg ik dat ze apart moeten gaan spelen. Dat doen ze dan wel, maar na korte tijd zitten ze toch weer bij elkaar.”
Die ruzies betekenen niet dat ze niet met elkaar kunnen opschieten. Ze hebben meestal een nauwe en intieme band met elkaar. De strubbelingen zijn een dagelijks verschijnsel waarmee ze leren van zich af te bijten, te onderhandelen en compromissen te sluiten. Jongens hebben bovendien die fysieke vechtpartijtjes nodig om hun spanningen en energie af te reageren. Het gaat daarbij dus niet altijd om woede of boosheid!
Toch is het wel goed wat regels op te stellen met betrekking tot ruzies:
- Verboden met spullen te gooien of in het gezicht te slaan.
- Sommige (kwetsende) scheldwoorden zijn uit den boze
- Stompen mag niet
- Het gevecht moet stoppen als een van de twee een tevoren afgesproken teken geeft, bijvoorbeeld STOP!
- Er zijn grenzen: als ze het niet eens kunnen worden (wie mag op de fiets?), dan mag gedurende een afgesproken tijd niemand met het betreffende speelgoed spelen.
Als het altijd dezelfde is die wint met vechten, die beslist over wat er op de tv te zien is, of die altijd voorgaat, is het verleidelijk de “zwakste” in bescherming te nemen. Dat is een valkuil! Deze zal zich namelijk al te makkelijk vastklampen aan de rol van slachtoffer. De houding die hij in de familiekring aanleert, wordt de basis voor hoe hij zich daarbuiten opstelt. Leer hem welke mogelijkheden hij heeft het gedrag van zijn broer of zus te beëindigen: weggaan van de plaats waar ze spelen of simpelweg het spel stoppen als de ander agressief of beledigend is. En biedt ze ook een manier aan om eerlijker te bepalen wie er eerst mag. Een muntje opgooien bijvoorbeeld.
Als een van de kinderen erg dominant is bij het spelen, dan zal hij van je moeten leren onderhandelen of een compromis zoeken om zijn doel te bereiken in plaats van de baas te spelen. Het is in dit soort situaties ook erg nuttig als er klasgenootjes of andere vriendjes komen spelen met wie ze andersoortige gedragspatronen kunnen ontwikkelen.
5. Onafhankelijk
Tweelingouders maken zich er bijna altijd zorgen over of de tweeling wel onafhankelijk van elkaar zal kunnen functioneren. En die zorg is niet ongegrond. Volgens onderzoek lopen tweelingen in dit opzicht meer risico. Doordat ze aldoor zo nauw samenleven met een broer of zus van dezelfde leeftijd, is de kans groter dat zich een te grote afhankelijkheid tussen beiden ontwikkelt. Dat gebeurt niet alleen bij identieke tweelingen maar ook bij twee-eiige, in het bijzonder als ze van hetzelfde geslacht zijn.
Hoe moet je weten of ze zich ontwikkelen als twee autonome persoonlijkheden? Er zijn wel aanwijzingen waaraan je kunt zien dat één teveel leunt op de andere:
- Hij zoekt meer emotionele steun bij de ander dan bij zijn ouders
- Hij is anders als hij zonder de ander is, kan zich niet alleen vermaken en wacht vol ongeduld diens terugkomst af.
- Hij heeft geen vrienden buiten het gezin, noch hobby’s of bezigheden
- Hij durft niet zonder de ander ergens naar toe
- Hij voelt zich vreemd en verloren als hij ergens is zonder de ander
- Hij wedijvert sterk met de ander of heeft een totaal gebrek aan die wedijver
Als je een of enkele van dit soort gedragingen herkent bij (één van) je tweeling, zoek dan naar oplossingen die de zelfstandigheid stimuleren. Als de kinderen nooit van elkaar gescheiden zijn geweest, is het goed als je daarmee begint door bijvoorbeeld als moeder met één iets te gaan ondernemen en de ander thuis te laten bij zijn vader. Waarschijnlijk zullen ze er eerst tegen protesteren, maar doe het toch. Als ze er eenmaal aan gewend zijn af en toe alleen met één van jullie op stap te gaan, zullen ze het vast heerlijk gaan vinden je aandacht helemaal voor zichzelf te hebben. Vraag ook medewerking op school opdat de leerkracht ze in de klas uit elkaar zet en in afzonderlijke groepjes laat werken. Langzamerhand breid je deze ervaringen uit totdat ze in aparte klassen zitten, hun eigen vrienden hebben en alleen op stap gaan.
In de dagelijkse gang van zaken moet je meer hun verschillen dan hun overeenkomsten onderscheiden en stimuleren dat ze die ook zelf ontdekken. Hoewel het voor ouders dikwijls makkelijker en praktischer is als de tweeling samen ergens is of naar toe gaat, is het voor de ontwikkeling van hun zelfstandigheid beter van niet! Dus is het pedagogisch gezien beter hen aan te moedigen als ze iets alleen willen gaan doen, of als de één iets wil gaan doen en de ander heeft daar geen zin in, zoals meegaan met een zomerkamp. Dat zal beslist een fantastische ervaring zijn, voor allebei!
Aanvullende informatie
Meer informatie over dit onderwerp is te vinden in het boek dat Coks Feenstra schreef over de opvoeding en ontwikkeling van twee- en meerlingen “Het Grote Tweelingenboek”.
Over de Auteur
Samen of apart in de klas?
Samen of apart in de klas is zo’n groot en ingewikkeld vraagstuk voor veel ouders van meerlingen dat er een heel Meerlingen Magazine over gemaakt is.
Bekijk deze specialWord lid en ontvang gratis cadeaus
Door lid te worden van de NVOM steun je de stichting zodat we jou nog beter van informatie kunnen voorzien, meerlingouders bijeen kunnen brengen en voor je op kunnen komen.
Lid worden